Wil van der Lans
Oerknal
Aangestuurd door duizend onbeantwoorde vragen
Staar ik in de kern van de oerknal
Aangetrokken
Door de duizelingwekkend draaiende hete kern
Verbrand ik mijn ogen
Terwijl ik woordeloos onwetend
Met de dubbele snelheid van een komeet
Word opgezogen in die eindeloos gloeiende afgrond
Tollend om mijn as verdwijn ik machteloos
In de kern van de waarheid
Zonder hem te kennen ...
© Wil van der Lans, april 2015
- Naar (begin) (einde) pagina.
Avondstemming
Langzaam komt de dag ten einde
De kleuren worden vager
De klanken klinken dof gedempt
De wind is moe, wordt trager
De avond is er net nog niet
Maar voelbaar onder bomen
Waar schemer schoonheid toegedekt
Laat dommelen en dromen
Ik weet: nu komt het ogenblik
Moment van groots gebeuren
Een halve tel slechts, adem in ...
Zie weer die diepe kleuren:
Het geel is geler, rood meer rood
Kijk, blauw en paars zijn heller
Oranje en ook al het groen
Slechts eventjes maar feller ...
Dan is het wonder al voorbij
Het licht geeft zich gewonnen
De dag heeft weer de strijd gestaakt
De avond is begonnen
En langzaam ben ik opgestaan
Nog blij en warm van binnen
Het wonder heb ik weer beleefd
Verzadigd zijn mijn zinnen
Maar dan ineens: een warme klank
Een vleugel laat zich horen
Muziek neemt van het park bezit!
Gestreeld worden mijn oren
En een nocturne klinkt zowaar
De stilte is verdreven!
Dit wonder maakt mij dubbel blij
Hoe schoon toch is het leven ...
© Wil van der Lans, maart 2015, bij een 'Nocturne' van Guido Meisner
- Naar (begin) (einde) pagina.
Mantra
Waar je ook zweeft ... of hangt ... of drijft ...
Ik voel dat je d'r bent
In wat voor ruimte je ook verblijft ...
Ik voel dat je d'r bent
In wat voor toestand ik ook verzeil ...
Ik voel dat je d'r bent
Op wat voor plaatsen ik ook verwijl ...
Ik wéét dat je d'r bent
© Wil van der Lans, 2013
- Naar (begin) (einde) pagina.
De Rijn
Hoog in de bergen, dicht bij de hemel,
Boven de wolken in de zon,
Boven de boomgrens, ver van de wereld
Wordt zij geboren uit een bron.
Zoetjes lieflijk, stroomt zij zachtjes
Stroomt zij nu nog kalm en traag,
Kleine sprongetjes, watervalletjes,
Springt zij spelende omlaag.
Maar plots gaat het harder:
Van traag en mild
Naar telkens sneller,
Naar woest en wild!
En daverend,
Denderend,
Ziedend,
Verwoestend,
Alles meesleurend in haar vaart:
Grote brokken
Rots en steen
Breekt zij, rolt zij, plet zij,
Dondert zij met kracht uiteen.
Vermengd met
Resten van tot
Moes gewreven
Dier en plant
Sleept en sleurt zij
Alles met zich
Naar het laag-
Gelegen land.
En na een wild en woest gevecht
De Rijn, zij komt tot rust.
En trager, rustig kabbelend
Vindt eindelijk de kust.
Verlaat het weerstand biedend land.
Ontvangen door de zee,
Vermengt haar water zoet en brak
Gaat in de golving mee ...
en mee ...
en mee ...
© Wil van der Lans, 2013
- Naar (begin) (einde) pagina.
Bijna gaf ik je mijn hart
Betweterende, blaaskakelende kakelhaan:
vastgeknepen billen op hoge poten.
Kickend op diep vernederen ... vernederen ... vernederen ...
Gaf jij mij ooit iets positiefs?
Gaf jij mij één reden tot geluk?
Dom vertrappend mijn kwetsbaarheid,
had jij mijn geluk, én jouw geluk,
al stuk vóór het er was.
Verliefd als je was op eigen hanengekraai.
Niet langer wil ik meer jouw braaksel en jouw kak!
Verblind was ik door jouw verenpracht, glanzend in de zon.
Verblind was ik, en ja: ... zowat gaf ik mijn hart.
En als je mij nog terug wilt zien,
't is jammer, maar helaas,
dan moet er altijd tussen ons
een flink stuk kippengaas!
© Wil van der Lans, 2011
- Naar (begin) (einde) pagina.
Terug naar "De Gedichten"