De Rijn

Hoog in de bergen, dicht bij de hemel,
Boven de wolken in de zon,
Boven de boomgrens, ver van de wereld
Wordt zij geboren uit een bron.
Zoetjes lieflijk, stroomt zij zachtjes
Stroomt zij nu nog kalm en traag,
Kleine sprongetjes, watervalletjes,
Springt zij spelende omlaag.

Maar plots gaat het harder:
Van traag en mild
Naar telkens sneller,
Naar woest en wild!
En daverend,
Denderend,
Ziedend,
Verwoestend,
Alles meesleurend in haar vaart:
Grote brokken
Rots en steen
Breekt zij, rolt zij, plet zij,
Dondert zij met kracht uiteen.
Vermengd met
Resten van tot
Moes gewreven
Dier en plant
Sleept en sleurt zij
Alles met zich
Naar het laag-
Gelegen land.

En na een wild en woest gevecht
De Rijn, zij komt tot rust.
En trager, rustig kabbelend
Vindt eindelijk de kust.

Verlaat het weerstand biedend land.
Ontvangen door de zee,
Vermengt haar water zoet en brak
Gaat in de golving mee ...
en mee ...
en mee ...

© Wil van der Lans, 2013