Bijna gaf ik je mijn hart

Betweterende, blaaskakelende kakelhaan:
vastgeknepen billen op hoge poten.

Kickend op diep vernederen ... vernederen ... vernederen ...

Gaf jij mij ooit iets positiefs?
Gaf jij mij één reden tot geluk?

Dom vertrappend mijn kwetsbaarheid,
had jij mijn geluk, én jouw geluk,
al stuk vóór het er was.
Verliefd als je was op eigen hanengekraai.

Niet langer wil ik meer jouw braaksel en jouw kak!

Verblind was ik door jouw verenpracht, glanzend in de zon.
Verblind was ik, en ja: ... zowat gaf ik mijn hart.

En als je mij nog terug wilt zien,
't is jammer, maar helaas,
dan moet er altijd tussen ons
een flink stuk kippengaas!

© Wil van der Lans, 2011