de berg

sinds tijden zonder heugenis
stond ik eenzelvig, maar in rust
hoog boven verten opgericht
alleen het weer bereikte mij
met strenge vorst, sneeuw, hagel, ijs
en eindeloze wolkenrij -
ik was gesteld op deze rust

natuurlijk, soms verging er iets
erosie deed gestaag zijn werk
en knaagde aan mijn opperhuid
mijn gletsjers sleurden stukken mee
maar al met al hield ik mijn vorm
bleef ik in ongerepte staat
en ook mijn rust bleef gaaf bewaard

toen, op een dag, ik heug het mij
voelde ik leven aan mijn zij
er kwamen mannen, zwaar bepakt
zij sloegen haken in mijn flank
en zochten houvast voor hun voet
zij klommen langzaam hogerop
en naderden zo meer en meer
mijn hoogste hoogten tot de top
ze plantten plechtig er een vlag
en schenen diep ontroerd te zijn
over de grootsheid van mijn macht
en om de weidsheid van het zicht

en andermaal beklommen nu
weer mannen, later vrouwen ook
mijn ongenaakbaarheid ten top
zij toonden stuk voor stuk respect
ik liet hen toe, had mijnerzijds
ontzag voor deze mensenmoed
mijn rust hervond ik evenwel

toen kwamen op een kwade dag
er horden volk die waagden mij
te naderen in hun grootheidswaan
zij toonden geen respect voor mij
waren slechts met zichzelf in touw
en lieten wat hun onnut was
laks liggen langs 't gebaande pad

zodat ik mij genoodzaakt voel
me te beraden op mijn staat
‘k zal me teweerstellen met kracht
de rust van vroeger wil ik weer
en wie mijn macht met voeten treedt
die zal ik tonen wie ik ben
hoe ongenaakbaar ik kan zijn

men hoort van mij: ik wacht...

© floor koedam, Lelystad mei 2019